NATUURSTEEN
Natuursteen is het meest toegepaste materiaal voor de draagmuren, naast
gebakken steen, dat pas in de laatste eeuwen een veelgebruikt materiaal voor de
draagconstructie is geworden
In de vorige eeuwen werd, vanwege de beperkte transportmogelijkheden, de
steensoort altijd in de directe omgeving van de woning gezocht. Dit bepaalt
mede het sterk regiogebonden uiterlijk en karakter van het bouwwerk. Zo vinden
we in de nabijheid van hoogvlakte en (oude) vulkanen vaak de meer donkere en
hardere basaltsoorten als materiaal voor buitenwanden, terwijl enkele tientallen kilometers lager
meer granietachtige of metamorfe gesteenten toegepast worden.
We onderscheiden in dit verband drie soorten gesteenten: Stollingsgesteenten,
afzettingsgesteenten en metamorfe gesteenten.
STOLLINGSGESTEENTEN
- Basaltlava
Deze steensoort vindt men veelal op de hoogvlaktes. Dit gesteente behoort tot de meest weervaste gesteentes. De steen verkleurt ook niet of nauwelijks.
Basaltlava is weinig gevoelig voor factoren die
de verwering zouden kunnen versnellen.
- Trachiet
Trachiet stoot na enkele eeuwen de huid af,
waardoor weer een 'gezond' oppervlak te voorschijn komt.
De steen wordt doorgaans grauwer van kleur.
Trachiet blijkt soms gevoelig te zijn voor
randspanningen. Grote schilfers die rond de
voegen van de steen afspringen, zijn daarvan het symptoom.
-
AFZETTINGSGESTEENTEN (Sedimentgesteenten)
- Zandsteen
Zandsteen bestaat doorgaans hoofdzakelijk uit aan elkaar gekitte
kwartskorrels. Het patineert over het algemeen donker afhankelijk van soort/
vindplaats.
Rode zandgesteenten behouden doorgaans op de regenkant beter hun kleur.
De donkere laag wordt gevormd door vuil dat zich met bindmiddel uit de steen
hecht aan het oppervlak.
Zandsteen verkleurt rood-rose wanneer het heeft blootgestaan aan
hoge temperaturen. Dit komt doordat er een oxidatieproces plaatsvindt,
waarbij ijzerverbindingen gevormd worden die de steen een andere kleur
geven. Deze verkleuring is onschuldig. Wel kan de steen door de plotse
temperatuurwisseling inwendig gescheurd zijn (gespat), wat pas aan het licht
komt na langere tijd (bijvoorbeeld door bevriezing van water in deze
scheuren).
- Franse kalksteen
De witte franse kalkgesteenten bestaan doorgaans hoofdzakelijk uit calciet.
De kleur is geelachtig tot bruin-rose.
Deze gesteenten vormen een donkere korst
op de vlakken waar ze niet worden schoongespoeld door regen. Deze korst
ontstaat door het uitkristalliseren van gips aan het oppervlak. Het gips is
opgelost uit het gesteente (soms ook uit de mortel) en door vocht naar het
oppervlak getransporteerd. Tussen de gipskristallen zit vuil uit de lucht
ingekapseld, waardoor de korst donker van kleur wordt. Waar de steen
schoonspoelt, ontstaat een lichte patina. Bij witte Franse
kalkgesteenten, als Savonnières en Brauvilliers, is het contrast tussen de
donkere korst en de lichte vlakken het sterkst.
Het oppervlak verruwt op den duur door oplossing van het
bindmiddel. Franse kalksteen neemt over het algemeen
gemakkelijk vocht op en geeft het langzaam af. In een omgeving waarin het
zijn vocht niet voldoende kan afgeven, raakt het snel in verval.
METAMORFE GESTEENTEN
Door verhitting of grote druk diep in de aardkorst kan uit stollingsgesteente
of afzettingsgesteente een ander type gesteente ontstaan.
- Marmer
Van deze groep gesteenten zijn de marmers het meest toegepast, maar in
Frankrijk is dit een weinig toegepast materiaal binnen de soort bouw die
binnen het bestek van deze site valt. in Nederland.
Overigens behoort niet iedere marmersoort in de bouw tot de metamorfe gesteenten. De
kalkgesteentes, waartoe marmer behoort, heeft meer te lijden van zure
uitstoot (verkeer) aangezien kalkgesteente basisch is.
Hieronder kan men de in het massif central veel toegepaste lauze (schiste)
rangschikken, die als dakbedekking wordt toegepast. De lauze wordt ook wel
phonolithe genaamd, in verband met het heldere klokachtige geluid dat klinkt als
men er op tikt. Lauze's vallen
onder de metamorfe gesteenten (zie lauzedaken)
|